🇬🇧
🇬🇧
In deze les ga je leren over de ‘onvoltooid verleden tijd’. De afkorting daarvan is de ‘OVT’. Maar in onze lessen zullen we het de ‘verleden tijd’ noemen, want dat is veel makkelijker.
Met de verleden tijd praat je over:
De lessen begonnen gisteren. |
🇬🇧
Ik stond gisteren in de file. |
🇬🇧
Ik ging altijd met de fiets naar school. |
🇬🇧
Vorig jaar woonde ik in Brazilië. |
🇬🇧
Ik kan nog steeds in Brazilië wonen, of niet meer. Dat is niet duidelijk uit de zin.
We gingen elke zomer naar Frankrijk. |
🇬🇧
Het was een warme winter vorig jaar. Het sneeuwde bijna nooit. |
🇬🇧
Toen jij belde, zat ik op de wc. |
🇬🇧
Bijvoorbeeld:
gisteren |
vorige week |
vorig jaar |
🇬🇧
Je hebt eerder geleerd over de tegenwoordige tijd. Met de tegenwoordige tijd praat je over dingen die nu gebeuren.
Maar we gebruiken de tegenwoordige tijd ook als we over de toekomst praten. We gebruiken dan vaak ook een woord voor tijd.
Bijvoorbeeld:
morgen |
volgende week |
om drie uur |
🇬🇧
Met de verleden tijd praat je over dingen die in het verleden gebeurden.
Deze twee werkwoordstijden zijn het belangrijkst, want ze zijn de basis voor alle andere werkwoordstijden.
Hi! We just wanted to let you know that we use cookies on our site. These cookies enhance your experience, improve the quality of our site, and help us show you things that are more likely to be relevant to you. You have the option to manually allow third parties (including our advertising partners) to enable cookies on our website. By clicking 'Accept', you're agreeing to the placement and use of cookies described in our Cookie Policy. That's all. Thanks for reading!