π¬π§
π¬π§
In de A0-A1 module heb je geleerd hoe je de tegenwoordige tijd vervoegt.
In deze les heb je geleerd hoe je de verleden tijd vervoegt.
De verleden tijd wordt gebruikt voor handelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Het wordt officieel de βonvoltooid verleden tijdβ of βOVTβ genoemd.
Voor meer informatie over wanneer je de verleden tijd moet gebruiken, ga naar onderwerp 10.4 βFunctionsβ.
π¬π§
In het Nederlands hebben we twee uitgangen voor de verleden tijd:
-te(n) |
-de(n) |
π¬π§
De -n wordt toegevoegd voor meervoud.
Of een werkwoord -te(n) of -de(n) krijgt, hangt af van de laatste letter van de stam van het werkwoord.
Als de stam eindigt op een van deze letters:
t |
k |
f |
s |
ch |
p |
π¬π§
begint de uitgang met de letter β¨tβ©.
Bijvoorbeeld:
ik werk | β | ik werkte |
ik luister | β | ik luisterde |
π¬π§
Je kunt de ezelsbrug βSoft ketchupβ gebruiken.
π¬π§
Voor meer informatie over het gebruik van βsoft ketchupβ, ga naar onderwerp 10.10 βRoadmap β-te(n)β or β-de(n)ββ.
In het Nederlands hebben we zwakke en sterke werkwoorden.
Zwakke werkwoorden zijn regelmatig en gebruiken -te(n) en -de(n).
Sterke werkwoorden hebben in plaats daarvan een klinkerverandering.
Bijvoorbeeld:
ik bijt | β | ik beet |
ik drink | β | ik dronk |
π¬π§
Er zijn 17 groepen van klinkerveranderingen, waarbij groep 1 de grootste is en groep 17 de kleinste.
Er is geen ezelsbruggetje voor dit, je zult ze moeten leren.
Voor een overzicht van de groepen sterke werkwoorden, ga naar onderwerp 10.12 ‘Strong and weak verbs’.
Sommige werkwoorden zijn onregelmatig in de verleden tijd, deze zijn:
Verleden tijd enkelvoud |
Verleden tijd meervoud |
π¬π§ Engelse vertaling |
|
---|---|---|---|
zijn | was | waren | to be |
hebben | had | hadden | to have |
kunnen | kon | konden | to can |
willen | wilde / wou | wilden / wouden | to want |
mogen | mocht | mochten | to may |
zullen | zou | zouden | to shall / will |
komen | kwam | kwamen | to come |
zien | zag | zagen | to see |
doen | deed | deden | to do |
slaan | sloeg | sloegen | to hit |
gaan | ging | gingen | to go |
staan | stond | stonden | to stand |
π¬π§
Voor een overzicht van de onregelmatige vervoegingen, ga naar onderwerp 10.14 ‘Irregular verbs’.
Hi! We just wanted to let you know that we use cookies on our site. These cookies enhance your experience, improve the quality of our site, and help us show you things that are more likely to be relevant to you. You have the option to manually allow third parties (including our advertising partners) to enable cookies on our website. By clicking 'Accept', you're agreeing to the placement and use of cookies described in our Cookie Policy. That's all. Thanks for reading!