👂 Assignment 2: Where are you from?

Marjolein: “Hoi, ik ben Marjolein!”

Emily: “Hallo, ik ben Emily.”

Marjolein: “Dat is een mooie naam. Waar kom je vandaan?”

Emily: “Dankjewel! Ik kom uit Engeland.”

Marjolein: “Ik ga op vakantie naar Londen. Kom je uit Londen?”

Emily: “Nee, ik kom uit Guildford. Waar kom jij vandaan?”

Marjolein: “Ik kom uit Utrecht.”

Emily: “Utrecht is een leuke stad.” 

Marjolein: “Dat vind ik ook! Ik wandel vaak met mijn broertje in het park. Heb jij broers of zussen?”

Emily: “Ja, ik heb een zus.”

Marjolein: “Woont zij ook in Nederland?”

Emily: “Nee, zij woont in Engeland.”