✏️ Assignment 4: Choosing indefinite pronouns

1. In het weekend speelt ____ voetbal met vrienden.

2. Aanstaande zaterdag gaat ____ met collega’s naar een sushirestaurant.

3. ____ gebruikt in Afrika veel kruiden als medicijn.

4. ____ werkt in dit restaurant met lokale, biologische producten.

5. ____ kan op de website meer informatie vinden.

6. ____ is vandaag erg vrolijk.

7. “____ moet hard studeren voor dit examen. Kan ik misschien helpen?”

8. ____ heeft zin in een stukje chocolade.

9. ____ draagt in Nederland geen klompen.

10. Is je auto kapot? ____ kan de bus nemen naar het centrum.

11. ____ draagt in een moskee geen schoenen.

12. Ook in de jungle gebruikt ____ het internet steeds vaker.

13. ____ reist vaker dan vroeger: de gemiddelde Nederlander vliegt een paar keer per jaar.

14. ____ rijdt dagelijks auto.

15. ____ wandelt elke middag in het park.

16. Bij dit bedrijf werkt ____ met de nieuwste technologieën.

17. Ouderen hebben veel verhalen; in het bejaardenhuis praat ____ vaak over de oorlog.

18. In Europa eet ____ te veel fastfood. Dat is slecht voor de gezondheid.

19. ____ eet elke dag fastfood.

20. Ben je vegetariër? Dan kan ____ soja eten in plaats van vlees.